‘With a propensity to bend the trunk forward, and to pass from a walking to a running pace’. Deze termen gebruikte James Parkinson in zijn definitie van de later naar hem genoemde aandoening in An essay on the shaking palsy (1817). Rusttremor en propulsie noemde hij als pathognomonische verschijnselen. Met betrekking tot de tremor verwees hij onder meer naar de Nederlandse geneeskundigen Franciscus de le Boë (Sylvius) (1614-1672) en Gerard van Swieten (1700-1772), de enigen die een duidelijk onderscheid hadden gemaakt tussen rust- en actietremor (zie hierover Koehler & Keyser, Mov Dis1997;12:798-806). Bij de propulsie verwees Parkinson naar de ‘illustrious Gaubius’, een bekende leerling van Herman Boerhaave.
In 1732 was Gaubius lector in de chemie te Leiden geworden en twee jaar later hoogleraar in de geneeskunde. Het door Parkinson geciteerde boek Institutiones pathologiae m