NIEUWE HOOGLERAREN DEMENTIEONDERZOEK

De breedte en de diepte

  • 5 min.
  • katern cognitieve stoornissen

Prof. dr. Yolande Pijnenburg, sinds oktober 2020 hoogleraar Dementie op jonge leeftijd, en prof. dr. Edo Richard, sinds februari 2021 bijzonder hoogleraar Neurologie, doen beiden dementieonderzoek in het Amsterdam UMC. Breedte en diepte, zo typeren ze het verschil tussen hun beider onderzoek.

Portretfoto (kleur) Yolande Pijnenburg
Beeld: Mark van den Brink

Wordt de patiënt beter van deze behandeling of diagnostiek? Het is de leidende vraag bij al het wetenschappelijk onderzoek van Edo Richard, naast bijzonder hoogleraar Neurologie ook neuroloog in het Radboudumc. Men ziet deze vraag te vaak over het hoofd, stelt Richard. ‘In het dementieonderzoek bestaat bijvoorbeeld de neiging om patiënten te classificeren op grond van hun biomarkers. Probleem is dat die markers niet goed overeenkomen met de klinische verschijnselen van de patiënt. We dreigen de ziekte dementie daarmee te simplificeren tot een reeks biologische variabelen. Maar hiermee wordt vergeten dat de meeste mensen met dementie oud zijn en dat vermoedelijk een reeks van factoren tot hun ziekte hebben geleid.’
Ergens begrijpt Richard de verleiding tot oversimplificatie wel. ‘Artsen willen graag patiënten kunnen classificeren, in de hoop voor elke categorie een specifieke therapie te hebben. Maar dit gaat voorbij aan de multifactoriële oorzaak van dementie op hoge leeftijd. Ook willen onderzoekers en subsidiegevers snelle onderzoeksresultaten, maar voor dementieonderzoek moet je geduld hebben. Alleen met langlopend onderzoek krijgen we beter zicht op de waarde van diagnostische testen en de effecten van behandelingen. En met uitkomstmaten die er voor de patiënt toe doen.’

Preventie en leefstijl

Zeker als het gaat om preventie gaat het om vele jaren voordat onderzoeksresultaten zichtbaar worden. De rol van preventie in het dementieonderzoek is niet te overschatten, stelt hij. ‘Hard bewijs dat dementie kan worden voorkomen hebben we niet. Wel zijn er associaties en is het plausibel dat de relatie tussen risicofactoren die samenhangen met een ongezonde leefstijl en dementie deels causaal zijn.’ Vanuit deze visie is het geen toeval dat Richard een deel van zijn dementieonderzoek doet op het snijvlak van neurologie en volksgezondheid. Hij heeft hierbij ook aandacht voor mensen uit lagere sociaaleconomische groepen en migrantengroepen. ‘Zij lopen een hoger risico op dementie.’
De grootste toename van dementie de komende jaren verwacht Richard in lage- en middeninkomenslanden. Dit door zowel een toenemende levensverwachting als een toenemende welvaart, die veelal gepaard gaat met een ongezondere leefstijl. ‘Om op mondiale schaal het verschil te maken in het voorkómen van dementie kunnen we daarom het beste inzetten op eenvoudige en betaalbare interventies. Een goed voorbeeld is de behandeling van hoge bloeddruk. Doordat zoveel mensen een hoge bloeddruk hebben, kan een bescheiden effect op dementierisico toch een groot effect hebben op bevolkingsniveau. Dat klinkt simpeler dan het is, want de relatie tussen bloeddruk en dementie is ingewikkeld. Toch is dit de richting die we op moeten, wil ons dementieonderzoek betekenis hebben voor grote groepen mensen.’

Anders, dat is het sleutelwoord

Ernstige relatieproblemen met je partner, kinderen die geen contact meer met je willen omdat je hen zo hebt gekwetst met je ongepaste gedrag dat ze je dat niet kunnen vergeven, ontslag bij het bedrijf waar je zoveel jaren met plezier gewerkt hebt, het komt allemaal voor bij jonge mensen (tot 65 jaar) met dementie. Yolande Pijnenburg ziet ze vrijwel dagelijks in haar spreekkamer. De problemen ontstaan veelal doordat de diagnose bij deze patiënten pas laat wordt gesteld, gemiddeld 4,5 jaar nadat de eerste klachten zijn begonnen. ‘De patiënt blijkt dan frontotemporale dementie te hebben, maar omdat de symptomen zo anders zijn dan die van dementie op oudere leeftijd, denk je er als huisarts niet aan. Des te meer omdat dementie op jonge leeftijd weinig voorkomt.’
Anders, dat is voor Pijnenburg hét sleutelwoord om dementie op jonge leeftijd te typeren. ‘Het zijn andere ziekten die het veroorzaken, minder ziekte van Alzheimer en vaker andere vormen van dementie, zoals frontotemporale dementie. En het zijn“puurdere” ziekten, omdat er minder vasculaire comorbiditeit is dan bij dementie op oudere leeftijd.’

Selectieve kwetsbaarheid

Om de oorzaken van dementie op jongere leeftijd beter te begrijpen én aanknopingspunten te vinden voor behandeling, doet Pijnenburg vooral onderzoek naar wat zij ‘selectieve kwetsbaarheid’ noemt. ‘Het opvallende van deze aandoeningen is dat er steeds één specifiek stukje van de hersenen is aangedaan. De rechtstemporale vorm van frontotemporale dementie begint bijvoorbeeld met verlies van hersencellen in de rechterslaapkwab. Dat verlies gaat gepaard met specifieke symptomen zoals het niet meer herkennen van andere mensen op hun gezicht. Als je als arts deze symptomen niet herkent, kun je de diagnose niet stellen.’
Het onderzoek van Pijnenburg gaat daarmee van pathologie naar behandeling. ‘Ik wil allereerst de symptomen beter beschrijven. Vervolgens traceren we met hersenonderzoek welke hersencellen, eiwitten of genen bij de aangedane hersengebieden zijn betrokken. Als je dat beter begrijpt, dan kun je vervolgens hopelijk gerichte therapieën ontwikkelen.’ Pijnenburg werkt ook aan interventies die klinisch toepasbaar zijn. Zo wil ze voor huisartsen een overzicht met rode vlaggen beschrijven. ‘We willen huisartsen daarmee helpen om symptomen van patiënten tijdig te herkennen. Zodat ze hen eerder kunnen doorsturen naar een geheugenpoli.’

Nationaal onderzoekscohort

Dat raakt aan een andere doelstelling, want Pijnenburg zou graag zien dat er binnen de geheugenpoli’s meer aandacht komt voor dementie op jonge leeftijd. ‘Zorgprofessionals weten uiteraard dat het bestaat, maar ze missen een klinische leidraad om de diagnose te stellen. Hoe onderzoek je sociale cognitie, verlies aan empathie, gezichtsherkenning? Zo’n leidraad kan hen daarbij helpen.’ Voor haar onderzoeksplannen wil Pijnenburg een nationaal onderzoekscohort opzetten waarin ze data van alle patiënten met dementie op jonge leeftijd wil verzamelen. ‘Zo’n cohort levert een schat aan onderzoeksgegevens op voor ons verdere onderzoek naar dementie op jonge leeftijd.’
Breedte en diepte, zo typeren Richard en Pijnenburg het verschil tussen hun beider onderzoek. Pijnenburg: ‘Edo doet onderzoek op bevolkingsniveau, hij gaat de breedte in, ik doe diepteonderzoek naar specifieke hersengebieden.’ Richard: ‘Een ander verschil is dat de patiënten van Yolande gemiddeld vaker te maken krijgen met de implicaties voor werk en gezin.’

Daarnaast, benadrukt Richard, gaat het om ándere ziekten. ‘We moeten er daarom voor waken om inzichten uit het onderzoek bij jonge mensen over te nemen in het onderzoek bij oudere mensen met dementie. En vice versa. Yolande en ik doen onderzoek bij andere groepen patiënten. We bestrijken het gehele spectrum van de dementie.’